Opdrachtgevers:
Waterschap Peel en Maasvallei, Venlo
Waterschap de Aa, Boxtel
Zuiveringsschap Limburg, Roermond
Staatsbosbeheer Limburg - Oost-Brabant, Roermond
Provincie Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch
Provincie Limburg, Maastricht
De Deurnese Peel en de Mariapeel behoren tot de grote Peelrestanten en worden beheerd als natuurgebied.
De terreinen zijn echter door vervening en ontwatering drastisch veranderd ten opzichte van
de situatie van zo'n 150 jaar geleden. Niet alleen de waterhuishouding is sterk aangetast,
maar ook zijn er door diverse oorzaken tegenwoordig hier en daar voedselrijke vegetaties in
het gebied te vinden.
Sinds 1995 zijn door het Waterschap de Aa aan de Noord-Brabantse kant en het Waterschap Peel
en Maasvallei aan de Limburgse zijde, samen met terreinbeheerder Staatsbosbeheer, maatregelen
uitgevoerd om de waterhuishouding te verbeteren en daarmee de voedselarme vegetaties van
natte heiden en hoogvenen nieuwe kansen te bieden.
In de Deurnese Peel hebben de maatregelen zich de laatste jaren vooral gericht op het
verminderen van ontwatering vanuit het omliggende landbouwgebied en op het verminderen van
de ontwatering door de Soeloop, die de Deurnese Peel begrenst en doorsnijdt. De meeste
maatregelen zijn uitgevoerd in 1995.
In de Mariapeel zijn ook intern vrij grootschalige maatregelen genomen om regen- en
oppervlaktewater langer vast te houden. Met name in de lagere terreindelen is daardoor veel
meer oppervlaktewater ontstaan. Ze zijn in hoofdzaak uitgevoerd in 1997.
Anno 2002 is op zeer veel plaatsen het terrein natter geworden. Wat veelzeggender is, is dat
ook het voorkomen van initiële en zelfs gevorderde stadia van hoogveenontwikkeling
ontegenzeglijk enorm zijn toegenomen.
Niet altijd zijn de maatregelen de enige oorzaak. Sinds 1997 zijn droge zomers uitgebleven
en met name de zomers van 1998 en 2000 waren erg nat. Dit heeft de groei van de voor
uitdroging zeer gevoelige hoogveen-achtige vegetaties ongetwijfeld zeer bevorderd.
Toch is ook objectief vast te stellen dat de maatregelen op veel plaatsen een
waterstandsverhogend en - belangrijker nog - stabiliserend effect hebben. Met name in de
Mariapeel is de vernatting en stabilisatie vastgesteld aan de hand van de door KIWA
opgestelde protocollen.
Hoewel de maatregelen dus een duidelijk positief resultaat hebben op de waterhoeveelheden,
hebben zich met name in de sfeer van de waterkwaliteit enkele kinderziektes voorgedaan.
In de lage compartimenten zijn daardoor tijdelijk voedselrijkere omstandigheden aanwezig
geweest. De oorzaken waren lekkage van gebiedsvreemd water, eutrofiëring door uitwerpselen
van watervogels, maar vooral interne eutrofiëring. Dit is een biochemisch proces dat leidt
tot het vrijkomen van voedingsstoffen uit het restveen als gevolg van de vernatting.
Inmiddels zijn de gevolgen daarvan duidelijk verminderd en doet zich ook in terreinen waar
sprake was van verrijking een plaatselijk sterke groei voor van veenmossoorten.
Een andere kinderziekte betreft het afsterven van bosgedeelten, met name in de omgeving van
Griendtsveen. Dit is een rechtstreeks gevolg van de verhoging van de waterstanden.
De aanbeveling is gedaan om naast het bestaande overloopsysteem in de Mariapeel de
verschillende compartimenten elk een eigen afvoer naar buiten het natuurgebied, zodat
eventueel verontreinigd water zo snel mogelijk afgevoerd kan worden en zich niet ophoopt in
de laagste compartimenten. Ook voor de lekkage van de kaden van het Kanaal van Deurne en de
Helenavaart zijn ideeën geopperd.
De gevolgen in de aangrenzende landbouwgebieden zijn overwegend positief. Er is geen
verhoging geweest van hoge grondwaterstanden, maar droogte is in de nabijheid van de
natuurterreinen verminderd. Een combinatie van enerzijds een goede afvoer van een teveel
aan oppervlaktewater en anderzijds een enigszins bufferende werking van het natuurgebied in
de zomerperiode zijn hiervan de oorzaken.
Het monitoringsysteem bleek geschikt voor het steekproefsgewijs volgen van de staat der
terreinen. De voor 2005 geplande vlakdekkende vegetatiekartering zal ook meer kwantitatieve
conclusies over het geheel van de terreinen mogelijk maken.
Het monitoringsysteem bleek niet goed geschikt voor het leggen van oorzakelijke verbanden
tussen maatregelen en effecten in de terreinen.
Er is aanbevolen het meetnet uit te dunnen en om te vormen tot per compartiment één (of
enkele meetlocatie(s), op een plaats die representatief is voor het betreffende compartiment
en het streefbeeld, waar zowel oppervlaktewaterstand, grondwaterstand, waterkwaliteit als
vegetatie regelmatig worden vastgelegd. Bundeling van gegevens en middelen bij één
organisatie is nodig.